Kuddedieren met een eigen wil
Bedrijven organiseren soms excursies die totaal anders zijn dan hun eigen bezigheden. Zo was er een bedrijf van verzekeraars en boekhouders dat de werknemers, die normaal achter een bureau zaten, het verhaal liet vertellen van een echte schaapherder over wat zijn beroep inhield. En daarna kregen de boekhouders een opdracht.
Er was een kort parcours uitgezet en de opdracht was: ‘Loop met een groep van zes schapen het parcours en hou de kudde bij elkaar.’ Een jonge accountant die moeiteloos kon jongleren met excel-sheets, zei naderhand: ‘Dat is nog helemaal niet zo eenvoudig. Want als een schaap dreigt weg te lopen, dan ging ik even rennen om het dier erbij te houden. Maar dat werkt niet, want dan gaat het schaap ook sneller lopen. Bovendien zijn schapen wel bang voor honden, maar niet voor mensen. Dus van een beetje stevige menselijke toenadering zijn ze niet onder de indruk.’ Kortom: het bleek nog ene hele kunst om de dieren bij elkaar te houden, want de kuddedieren hadden wel degelijk een eigen wil.
Als de schapen dan niet bang zijn voor de herder, waarom zouden ze zich dan wel iets van hem aantrekken? Waarom zouden de schapen dan naar de herder luisteren, hem volgen? Daarvoor is maar één verklaring mogelijk: ze kennen de herder en vertrouwen hem; ze weten dat hij het goed met hen voorheeft.
Jezus zegt van zichzelf dat hij de goede herder is: ‘Ik ken de mijnen en de mijnen kennen mij.’ Binnen dat beeld zijn wij de schapen. Maar het woord schaap ruikt naar een kudde en een kudde ruikt naar braaf en gedwee volgen: verstand op nul en blik op oneindig. En dat is niet meer van onze tijd. Zo zit onze wereld niet meer in elkaar; we zij geen kuddedieren meer. Hoewel…. als de mode ons voorschrijft dat teenslippers weer helemaal terug zijn van weggeweest, dan stort de kooplustige menigte zich op de teenslippers. En als gezegd wordt dat het voor jonge mannen ‘in’ is om de zijkant van het hoofd zo goed als kaal te scheren, dan doen massa’s dat. Hoezo geen kuddedieren?
Trouwens: schapen zijn dan wel kuddedieren, maar ze weten wel wat ze doen. Ze sjokken niet achter de eerste de beste aan, maar luisteren naar iemand die ze kennen, van wie ze weten dat hij te vertrouwen is en die hen brengt wat ze nodig hebben: water, gras en rust op zijn tijd.
Als gelovigen mogen we ons herkennen in die schapen: ze horen de stem van de goede herder en vertrouwen zijn woord. Dat is geen geloof dat ons in angst wordt opgelegd, maar gelovig vertrouwen dat we in vrijheid aanvaarden, omdat het ons goeds brengt. Dat maakt ons geen schaap dat naamloos deel van een kudde uitmaakt, maar geeft ons een kudde waarin we onze eigen plaats kunnen vinden met een herder die ons brengt naar de bron van het leven.
Laat u zich trouwens vooral niet misleiden door de foto: ook ik ben maar een schaap…..
+ Harrie Smeets,
bisschop van Roermond
